Met een vragende blik in zijn ogen houdt hij één van de blaadjes omhoog. “Wat is dit?” Ik glimlach verontschuldigend. Het is iets dat ik al een hele tijd geleden met behulp van mijn vaders digitale certificaat online heb aangevraagd. “Werkt je vader?”, gaat hij verder. “Nee, hij is gepensioneerd”, antwoord ik. “In Spanje?” Hij trekt een wenkbrauw op. “Nee, in Nederland.” Ik glimlach nogmaals verontschuldigend. Hoofdschuddend, maar niet onvriendelijk, legt hij het blaadje op de rest van het stapeltje papieren dat hij mij weer overhandigt. Als hij zich met niet meer dan het S1-formulier en mijn vaders groene residentiekaart weer tot de computer richt, besef ik dat ik de hele papierwinkel dit keer net zo goed thuis had kunnen laten. Maar goed, wie durft dat risico te nemen?
Na mijn allereerste kennismaking met de Spaanse bureaucratie heb ik geleerd dat ik beter een blaadje teveel dan te weinig mee kan nemen. Sindsdien gooi ik dan ook steevast de hele administratie in de achterbak van de auto. Gewoon. Voor het geval dat. Je zult net zien dat ze het nodig hebben op het moment dat je het niet bij je hebt. Dat ene salarisstrookje. Van die tijd dat je als zestienjarige achter de kassa van de plaatselijke campingwinkel stond. Het risico om een nieuwe afspraak te moeten maken, probeer ik namelijk koste wat kost te voorkomen. Zelfs als het deze keer een stuk vlugger ging dan normaal. Drie belletjes voordat ik begreep wat de robot aan de andere kant van de lijn precies van mij verlangde. En drie werkdagen voordat we gewapend met een map vol paperassen het kantoor binnen mochten stapten.
Ik ben dan ook uitermate verbaasd als we vijf minuten later weer buiten staan. Dit keer met het juiste blaadje. En vijf minuten vóórdat onze afspraak überhaupt begon. Zo kan het dus ook. In gedachte zet ik een groen vinkje bij de INSS. Als we terug naar de auto lopen, vis ik mijn telefoon uit mijn jaszak. Vlug app ik mijn moeder dat het gelukt is. Naast mij hoor ik mijn vader hard zuchten. “Nou, dit had ik ook wel alleen gekund.” Ik twijfel er niet aan. Zijn Spaans is goed genoeg. Vrolijk steek ik mijn arm door de zijne. “Maar dit is toch zoals het hoort wanneer je met de hele familie naar het buitenland verhuist?”, grap ik. “Hoe vaak zie je niet dat de kindjes naar voren worden geschoven als er in de nieuwe, vreemde taal gecommuniceerd moet worden?” Mijn vader haalt zijn schouders op. “Wie weet ligt er nog een toekomst als gestor voor je in het verschiet.” Nu haal ik mijn schouders op. Wie weet. Maar zover is het voorlopig nog niet. Bovendien zijn we er nog niet. Ik werp een blik op mijn telefoon. “Als we jouw SIP-kaart vandaag nog willen regelen, zullen we haast moeten maken”, roep ik, terwijl ik mijn pas versnel. “Vooral als we straks ook nog naar Bon Patata willen”, voeg ik eraan toe. Verontwaardigd kijkt hij mij aan. Hij heeft gelijk. Overslaan is geen optie. Die SIP-kaart kan nog wel even wachten. Dat frietje mét daarentegen niet.