“Wanneer verlaat je Zermatt?” “Vrijdagavond”, hoor ik mijn zusje twee balies naast mij antwoorden. Ik herhaal haar woorden, als mij precies dezelfde vraag een paar seconden later gesteld wordt. “Waar reis je naar toe?” “Spanje!”, verbetert zij zichzelf snel als ze bijna automatisch met ‘Nederland’ wil antwoorden. Terwijl de dame van het gemeentehuis en ik het gesprek dat vlak naast ons plaats vindt woord voor woord volgen, knik ik bevestigend. “Spanje”, antwoord ook ik. Haar handen vliegen over het toetsenbord. Als ze naar de printer loopt, overhandigt ze exact hetzelfde blad aan haar collega. Wanneer mijn zusje en ik het uitschrijvingsbewijs met onze handtekening bevestigen is het officieel. Onze vakantie is aangebroken.
Na dertien weken knetterhard werken, kunnen we de balans opnieuw opmaken. We kwamen naar Zwitserland om de renovatie van ons huis in de vallei te kunnen bekostigen. En hoewel we Zermatt vanuit het vliegtuig nog niet voorgoed kunnen uitzwaaien, kunnen we terugkijken op een vruchtbare zomer.
Het zwembad, waar twee heren al de hele week op zwoegen, kan worden betaald. Mijn beide zusters, die in de afgelopen zomer- en winterseizoenen dusdanig veel indruk hebben gemaakt, gaan de aankomende winter op een hoogte van 2.600 meter de scepter over één van Zermatts populairste bergrestaurants zwaaien. Niet alleen een mooie kans om het verbouwingsbudget te spekken, maar ook een prachtige gelegenheid om hun ondernemende vaardigheden verder te ontwikkelen. Klinkt goed? Dat is het ook! Vooral als blijkt dat Marc en ik deze uitdaging samen met hen mee aan mogen gaan.
Dat Zwitserland echter naast een mooi salaris en een prachtige promotie, ook wat onbedoelde gevolgen heeft gehad, wordt duidelijk als we zondagochtend traditiegetrouw bij Bar Daniel in Pego aanschuiven. De eigenaar, die we inmiddels als goede vriend beschouwen, verwelkomt ons uitermate hartelijk om ons, even later, ook hoofdschuddend toe te spreken.
“Jullie hebben veel te hard gewerkt deze zomer. Ik kan het aan jullie zien. Alle drie.” Hij zucht. “Flaca!” (Mager!) Het woord, dat ik herken uit één van mijn vele Spaanslessen uit het verleden, is in Spanje geen compliment. Terwijl hij het zegt, voelen we even aan de taillebanden van onze broeken. Hij heeft gelijk. Ze geven mee. Dat is ook niet verwonderlijk als je bedenkt dat wij, sinds ons laatste bezoek, allemaal zo’n vijf tot vijftien(!) kilo zijn afgevallen. Met een glimlach vlijen we ons op het terras. Geen van ons voelt zich beledigd. Het voelt als thuiskomen. Als oma, die eens liefkozend in je wang knijpt, terwijl ze je een groot stuk taart voorzet. “Beginnen we met brood met tomaat?”, vraag ik hoopvol. Aan tafel wordt driftig geknikt. God, wat heb ik Spanje gemist.