Veelvuldig roemen de gasten de stilte. De rust. Het betoverende gefluit van de vogels, die ons gedurende het grootste gedeelte van de nacht met alle liefde lijken toe te zingen. Helaas wordt diezelfde kalmte ook geregeld (bruut) verstoord. Want het is een oud huis. Met veel charmes. Zoals het karrenspoor, dat nog steeds midden door de grote hal loopt. De molenstenen die, vanwege hun gewicht, hun laatste rustplaats onder de trap naar het terras gevonden hebben. En de muurschildering die, na wat afkrab- en herstelwerk, opnieuw op de muur van de eetkamer mag schitteren. De brede, hoge deuren, daarentegen, zijn wat minder charmant. Begrijp me niet verkeerd: ze zijn prachtig. Maar wanneer de gasten ze, vaak tevergeefs en met veel geweld en kabaal proberen te sluiten, ben ik er toch iets minder van gecharmeerd.
Vooral omdat een groot deel van de rondleiding door ons huis inmiddels bestaat uit het geven van diverse aanwijzingen met betrekking tot het openen dan wel sluiten van bepaalde deuren. Zo behoeven niet alleen de deuren van kamer één en vijf, die zich op de begane grond begeven en nog origineel zijn, uitleg, maar ook zowel de voor- als de achterdeur. In het ergste geval betekent dat dat er op één moment vier verschillende personen met een deur in gevecht kunnen zijn. Rustgevend? Niet echt. Maar het heeft ook zijn voordelen. Want als ik ’s ochtends in de keuken rustig een kop koffie zit te drinken – wachtend tot dat de eerste gasten aan het ontbijt verschijnen – hoor ik precies wanneer de gasten hun kamer verlaten. Één en Vijf dankzij het gerammel met de klink en het (tevergeefs) dichttrekken van de deur en Twee, Drie en Vier dankzij het draaien van het slot.
Maar net nu ik in de veronderstelling verkeerde dat de deuren op de begane grond ons grootste probleem vormden, bonkt de gast van kamer Drie keihard met zijn hoofd tegen het raam van de balkondeur. Verbaasd kijkt hij mij aan en we beginnen allebei te lachen. “Ik dacht dat het raam open stond”, roept hij verontschuldigend, “maar het is gewoon veel te schoon”, gaat hij verder. “Nu niet meer”, besluit hij, terwijl hij met zijn hand over de plek – waar zijn hoofd een paar seconden eerder het glas nog hard raakte – wrijft. “Sorry”, mompelt hij. Ik wuif zijn verontschuldigingen weg. Dat maakt toch niet uit. Het is een probleem dat met een beetje Glassex al geen probleem meer is.
Als hij de volgende dag uitcheckt, betaalt en zijn tassen op de motor die voor de deur geparkeerd staat begint vast te maken, vraag ik hem nog snel of hij de sleutel van de kamer in de kamer zelf achtergelaten heeft. Verschrikt graaft hij met zijn handen in zijn broekzakken. “Ik geloof het niet”, zegt hij. “Ik loop wel even naar boven om te kijken”, roep ik, terwijl hij in zijn tas begint te rommelen. Na een paar minuten zoeken vindt hij ze uiteindelijk toch in zijn achterzak. Opgelucht haal ik adem. “Van deze kamer heb ik op het moment (buiten mijn eigen reservesleutel) nog maar één sleutel”, leg ik uit. “De gasten van het afgelopen weekend hebben er per ongeluk één mee naar huis genomen en zouden deze met de post weer terugsturen. Het pakketje is echter nog niet bezorgd”, besluit ik mijn verhaal. Hij knikt begrijpend. “Het zal niet de laatste keer zijn dat iemand per ongeluk een sleutel mee zal nemen”, roept hij grijnzend. Ik knik. “Dat vrees ik ook.”
Dat niet alleen de gasten zo nu en dan met de deuren worstelen, maar ook ik, is nu wel duidelijk. Om dit soort problemen in de toekomst te voorkomen besluit ik voor elke kamer nog drie sleutelhangers te bestellen en de sleutels deze week nog bij te laten maken. Ik heb liever dat de gasten worstelen met een deur die moeilijk op slot gaat, dan dat ze hun deuren helemáál niet meer af kunnen sluiten. Bovendien: het is hier doorgaans zó rustig dat een paar rammelende, piepende of krakende deuren het algehele gevoel van rust onmogelijk kunnen bedreigen. Want tegen de overweldigende sereniteit van Vall de Gallinera is geen oude deur bestand.