“Hola. Tienes otra llave del coche?” (“Hallo. Heb je nog een andere sleutel van de auto?”) “Oh-oh”, denk ik bij mijzelf, als ik het WhatsApp-bericht van de monteur lees. “Ja”, antwoord ik. Twijfelend. “Maar ik weet niet of die helemaal naar behoren functioneert…”, typ ik er daarom achteraan. Want, zover ik mij kan herinneren, begon het autoalarm van mijn Kia Picanto de laatste keer dat ik die sleutel probeerde te gebruiken luid te loeien. Sindsdien ligt hij in een laatje. In de hoop dat hij het vanzelf weer gaat doen. Ik hoop dan ook dat ze de oorspronkelijke sleutel per ongeluk in de auto hebben laten liggen. Deze gaat namelijk automatisch na een paar minuten op slot. Dat ze het alarm – als dat daadwerkelijk weer af zou gaan – kunnen uitschakelen. Of dat ze de sleutel direct kunnen repareren. Zo niet, dan denk ik dat de reparatie van mijn auto voorrang zal krijgen op de reparatie van alle andere auto’s. Zodat de zwarte ongeluksbrenger zo snel mogelijk weer naar huis kan.
Want sinds de auto dertien jaar oud is, begint hij toch behoorlijk te kwakkelen. Hij is tenslotte in drie maanden tijd al twee keer door de sleepwagen opgehaald. De eerste keer vanwege twee lekke banden (zowel de oorspronkelijke band als het reservewiel), en nu omdat de motor niet meer aan wil slaan. “Weet je zeker dat het niet aan de accu ligt?”, vraagt de medewerker van de verzekering als ik hem bel om te vragen of ze een sleepwagen kunnen sturen. “Ja”, antwoord ik. “De monteur – die vlakbij woont – is namelijk een week eerder al even langs geweest om te kijken of de auto ter plekke gerepareerd kon worden”, leg ik uit. “Oké”, hoor ik aan de andere kant van de lijn. “Waar staat de auto geparkeerd?” “In Benialí.” “Waar?” Ik hoor dat de stem aan de andere kant van de lijn geen flauw idee heeft waar dat is of hoe het precies gespeld moet worden. “Hebt u mijn gegevens bij de hand?”, vraag ik daarom aan hem. “De auto staat namelijk zo goed als voor de deur.” “Vall de Gallinera…” Ik wacht terwijl de medewerker de locatie op zijn computer probeert te zoeken. “Ja!”, roept hij even later. “Hoe heette het dorp nu ook alweer?” “Benialí”, antwoord ik opnieuw. “Vlakbij Benissivà en Benitaia?”, hoor ik aan de andere kant van de lijn. Ik antwoord bevestigend. “Dat klopt.” “En wat is de naam van de straat?” “Calle La Font”, antwoord ik. Ik hoor de radertjes in zijn brein bijna draaien. “Gevonden”, zegt hij dan. “Heb je nog een straatnummer voor mij of een herkenningspunt zoals een apotheek bijvoorbeeld?”, gaat de man vervolgens verder. Ik kan de verleiding niet weerstaan om mijn wenkbrauwen op te trekken. Gelukkig ziet de beste man dat toch niet. “Laten we er nummer 10 van maken”, antwoord ik beleefd. Ik weet niet wat hij ziet als hij Benialí in Google Maps raadpleegt, maar meer dan een klein dorp met een stuk of acht straten kan het niet zijn. Als hij me vervolgens dus vraagt naar welke garage in Benialí de auto gesleept mag worden, vrees ik dan ook dat mijn wenkbrauwen de rest van de dag niet meer naar beneden zullen komen. Dat hij ervan uitgaat dat er in een gehucht als Benialí een autogarage ligt is één ding, maar dat hij ervan uitgaat dat we er mogelijk méérdere kunnen liggen begrijp ik echt niet. “De auto moet naar Pego”, antwoord ik daarom. “Wat?” “P-E-G-O. Dat ligt vijftien minuten rijden van Benialí.”
Als hij naast Pego ook de garage waar de auto naartoe gesleept moet worden heeft gevonden, bedank ik hem vriendelijk en wacht ik tot dat de bestuurder van de sleepwagen mij ruim twee uur later belt dat hij er bijna is. Nadat we de auto al met een paar personen zo goed mogelijk hebben proberen te positioneren zodat de sleepwagen hem in de smalle straten van het dorp redelijk snel en zonder problemen kan opladen, is ook de bestuurder van de sleepwagen niet helemaal zeker van zijn zaak. “Naar welke garage moet de auto?”, vraagt ook hij aan mij. Als ik de naam van de garage noem, zie ik hem twijfelen en beschrijft hij de locatie van de garage net iets anders dan ik zou doen. Terwijl ik hem het adres op mijn telefoon laat zien, haalt hij zijn schouders op. “Zijn ze nog wel geopend?”, vraag hij in plaats daarvan. Terwijl ik naar de openingstijden op mijn telefoon wijs, knik ik bevestigend. “Je hebt nog een half uur de tijd voordat ze dichtgaan voor de siësta.” Weifelend kijkt hij me aan. Ik beloof hem daarom dat ik direct zal bellen dat hij er aankomt. Als hij wegrijdt wuift hij nog even. Na het WhatsApp-bericht van de monteur weet ik in ieder geval dat de auto in de juiste garage is aangekomen. Dat is alvast één. Wat er ondertussen met de sleutel gebeurd is blijft echter nog een raadsel. “Een raadsel voor later..”, denk ik bij mijzelf – net voordat ik de laptop weer dichtklap. Over een paar uur staan er immers alweer gasten voor de deur. En aangezien we dankzij deze (en al onze andere gasten) onze rekeningen kunnen blijven betalen, heeft dat nu even prioriteit.