Nieuwe traditie

Valentijnsdag. Dat de dag van de liefde dit jaar op een vrijdag viel was de reden dat we, sinds Oudejaarsavond, weer een keer (bijna) volledig volgeboekt waren. En met nog maar één kamer vrij op vrijdag en alle kamers bezet op zaterdag, was dat toch weer even wennen. Acht tot tien gasten aan het ontbijt, een drukke in- en uitcheck, het – tussen de bedrijven door – schoonmaken van niet alleen de ontbijt- en algemene ruimtes maar ook de kamers van zowel de vertrekkende als nog verblijvende gasten. Het was weer ouderwets buffelen. Geen enkel probleem. Want zolang de gasten het naar hun zin hebben, doe ik dat graag. Vooral omdat ik weet dat ik er het komende zomerseizoen niet meer alleen voor sta. Want met zijn tweeën is het toch allemaal een stuk gemakkelijker.

Maar helaas, zover is het nog niet. Terwijl de boekingen, na een rustige periode in januari en februari, weer langzaam beginnen toe te nemen, hoop ik nog vele weekenden zoals het afgelopen weekend te draaien. En als ik de mooie woorden van de vertrekkende gasten mag geloven, geloof ik dat dat ook wel zal gebeuren. Waar de één een van onze visitekaartjes meeneemt om samen met vriendinnen een keer terug te komen, schrijft de ander mij een dag later een prachtige e-mail waarin ook zij de hoop uitspreken nog een keer terug te komen. Ze zijn van harte welkom. Want onze gasten zijn – stuk voor stuk – een genot om te mogen ontvangen. Zo ook de gasten die, na hun eerste bezoek afgelopen zomer, het afgelopen Valentijns weekend opnieuw twee dagen bij ons besloten door te brengen. Dat niet alleen ik maar ook Daniël – die inmiddels alweer ruim een jaar bij Nou Tarrasó werkt – ze direct herkent, spreekt voor hen. Hoewel ik het altijd spannend vind om te zien of de gasten – na een zeer geslaagd eerste verblijf – hun tweede (derde, vierde?) verblijf nog steeds op dezelfde manier ervaren, merk ik al snel dat ik mij daarover absoluut geen zorgen hoef te maken.

Waar ze mij na aankomst op vrijdag direct al een zak met daarin een grote panquemado – een specialiteit uit Alberic (waar ze vandaan komen) – geven om samen met mijn ouders te proberen, vragen ze mij op zondagochtend gedurende het laatste ontbijt of ik misschien in staat ben om de tijd naar vrijdag terug te draaien zodat ze nog iets langer van hun verblijf bij ons in Benialí kunnen genieten. Hoewel ik onze gasten niet graag teleurstel, kan ik dat deze keer helaas niet voorkomen. Ik kan en wil veel doen, maar het terugdraaien van de tijd is niet één van die dingen. Tijdens het uitchecken vragen ze mij daarom of het mogelijk is om de volgende keer hun zoon met zich mee te brengen. “Hij is veertien jaar oud en heel serieus. Naar aanleiding van onze verhalen is hij ontzettend enthousiast geworden en hij wil de volgende keer dolgraag met ons mee. Desnoods slaapt hij op de grond.” Terwijl de mannelijke helft van het stel mij bloedserieus aankijkt, moet ik lachen. “Dat is gelukkig nergens voor nodig”, antwoord ik hem. “Hij is van harte welkom en gelukkig heb ik ook een kamer met een kleine slaapbank. Groot genoeg voor een jongen van veertien.” Terwijl ik hen de, nog niet schoongemaakte, kamer met de slaapbank laat zien, knikken ze enthousiast. Als we, vlak voor hun vertrek, net als de vorige keer nog even met zijn drieën een selfie in de tuin maken, is er een nieuwe traditie geboren. De volgende keer dat ik ze zal zien, zullen we waarschijnlijk met zijn vijven zijn. Hun zoon. En mijn zusje. Dat zij, en nog veel meer van onze al bestaande en toekomstige gasten, keer op keer mogen terugkomen. Hoe meer, hoe beter. Zodat ook mijn beide(!) zusjes – zo snel mogelijk – niet meer in Zwitserland hoeven te werken en voorgoed hier bij mij in Benialí kunnen blijven.