Ik was achttien toen ik voor het eerst alleen naar het buitenland vertrok. Ik had de middelbare school net afgerond en mijn moeder, die zelf ook uit een reislustige familie komt, spoorde mijn zusjes en mij aan om een jaar te gaan reizen voordat we aan onze vervolgstudie zouden gaan beginnen. Dat ik na een talencursus van acht weken in Barcelona vloeiend Engels, en nauwelijks Spaans, sprak, deed er niet toe. Ik had niet alleen de smaak van het reizen te pakken gekregen, maar was ook vastbesloten om het Spaans ooit onder de knie te krijgen. Nadat ik na een burn-out (zo’n zeven jaar geleden) ontslag nam en samen met mijn jongste zusje op wereldreis besloot te gaan, vond ik dat het tijd was. Terwijl zij nog een paar maanden werkte om het geld voor de reis bij elkaar te sprokkelen, besloot ik opnieuw een talencursus in het buitenland te volgen. Dit keer op Las Palmas (Gran Canaria). Geen acht, maar twaalf weken. ’s Ochtends naar school en ’s middags naar het strand. Ik kwam niet alleen tot rust, maar doorliep in drie maanden tijd ook niveau A2, B1 en B2.
Maar ofschoon ik niet alleen gedurende de tijd die we in Zuid-Amerika doorbrachten (zo’n vier maanden!) kon oefenen – maar ook trouw bleef leren met behulp van DuoLingo – spreek ik het nog steeds niet vloeiend. Begrijp me niet verkeerd. Ik kan prima met zowel onze gasten als de rest van de dorpsbewoners communiceren en het kost mij steeds minder energie, maar ik struikel nog altijd over het teveel aan grammaticale tijden. Laat staan dat ik door Duolingo steevast van ‘tu’ naar ‘ustedes’ ga in plaats van ‘vosotros’, terwijl de Spanjaarden hier doorgaans vrij informeel zijn en me zuchtend vragen of ik ze niet met ‘ustedes’ wil aanspreken.
En nu ik hier sinds een maand of zeven vast verblijf (en niet meer naar Zwitserland uitgezonden hoef te worden), heb ik geen enkel excuus meer. Sterker nog: hoe eerder ik het Castiliaans onder de knie krijg, hoe vlugger ik met het Valenciaans kan beginnen. Belangrijk! Want hoewel iedereen Castiliaans met ons spreekt, spreekt men hier onderling gewoon Valenciaans. Wie echt wil integreren en (op zijn minst) de gesprekken wil kunnen volgen, is nog wel even zoet. Om twee vliegen in één klap te vangen, oefen ik op Duolingo dus al een tijdje vanuit het Castiliaans het Catalaans. (Of Catalaans en Valenciaans dezelfde taal zijn, hangt af van wie je het vraagt.) Maar goed, het begin is er. Bovendien kan ik er, als rasechte Limburger, vrij weinig van vinden. In Nederland (of eigenlijk Limburg) doen wij precies hetzelfde. Want als ik hier de vlotte gesprekken in het Valenciaans probeer te begrijpen, denk ik altijd aan de pastoor uit Mumbai.
De arme man, die een aantal jaren geleden vanuit India naar Dieteren (het geboortedorp van onze vader) werd gehaald, deed ook erg zijn best om het Nederlands onder de knie te krijgen. Dat hij, gedurende een welbekende kringverjaardag, onafgebroken in het Limburgs werd toegesproken, had hij van tevoren ook niet kunnen weten. Maar waar hem in het Limburgs werd verteld dat hij dat best verstaat (“det versjtaot geer waal, joa”), begrijpen ze hier, in Vall de Gallinera, heel goed dat wij het Valenciaans (nog) niet helemaal meekrijgen. En tot het zover is, is er hier altijd wel iemand bereid om het gesprek voor ons even in het Castiliaans samen te vatten. “We gaan het leren”, denken mijn vader en ik dan. “Un día”, is wat mijn vader vervolgens zegt. “En un día?”, vraagt een van de buren hem vervolgens verbaasd. We beginnen te lachen. Nee, niet in één dag. Op een dag. In de toekomst. Wanneer het Castiliaans vloeiend over onze lippen rolt. Misschien kan ik opnieuw een talencursus boeken. ’s Ochtends les, ’s middags strand. Integreren hoeft helemaal niet vervelend of ingewikkeld te zijn. Zeker niet als men het in Spanje probeert te doen.